netwerk
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- net·werk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van net en werk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | netwerk | netwerken |
verkleinwoord | netwerkje | netwerkjes |
Zelfstandig naamwoord
- stelsel van zaken of personen die nauw met elkaar in contact staan
- het is, ook in Nederland, heel profijtelijk tot het old boys netwerk te behoren
- (informatica) computernetwerk
- (wiskunde) afbeelding in het platte vlak van alle zijvlakken van een veelvlak
Synoniemen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
netwerken |
netwerk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van netwerken
- Ik netwerk.
- gebiedende wijs van netwerken
- Netwerk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van netwerken
- Netwerk je?
Gangbaarheid
- Het woord netwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "netwerk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Informatica in het Nederlands
- Wiskunde in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %