Naar inhoud springen

kooi

Uit WikiWoordenboek
  • kooi
enkelvoud meervoud
naamwoord kooi kooien
verkleinwoord kooitje kooitjes

dekooiv/m

  1. (techniek) uit tralies of gaas gemaakt voorwerp dat een ruimte omsluit
    • De Kooi van Faraday. 
     Otto en Cornelia komen steeds dichterbij, met Lucas in zijn kooi van wilgentenen.[4]
     Een tijdje bungelen we en zit ik muurvast geklemd in een kooi van ongelakt Italiaans hout.[5]
  2. (veeteelt) ~ voor dieren
    • Hamsters worden meestal in een kooi gehouden. 
  3. (veeteelt) stal voor schapen, kippen of varkens
  4. (scheepvaart) slaapplaats aan boord van een schip
    • De andere matrozen lagen al in hun kooi. 
  • Naar (de) kooi gaan
gaan slapen
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
vervoeging van
kooien

kooi

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kooien
    • Ik kooi. 
  2. gebiedende wijs van kooien
    • Kooi! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kooien
    • Kooi je? 
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]