Naar inhoud springen

in-

Uit WikiWoordenboek

in-

  1. heel, erg (versterkend voorvoegsel voor inheemse bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden)
  2. on-, niet (als deel van uitheemse woorden die moderne talen als Engels en Frans of direct aan het Latijn zijn ontleend)
  3. in, naar, tegen (als deel van uitheemse woorden die moderne talen als Engels en Frans of direct aan het Latijn zijn ontleend)
  • (er bestaan ook veel samenstellingen met in als linkerdeel: het heeft daarbinnen dezelfde betekenis als het losse woord en wordt dan niet als voorvoegsel beschouwd)
  • Een woord dat met in- wordt versterkt ([1]) kan nog meer worden versterkt door er in- en voor te zetten:
    • Iemand pesten die veel verdriet heeft, is in- en ingemeen. 
  • In het Latijn is bij [2] en [3]) door assimilatie de n voor sommige medeklinkers weggesleten:
in- voor: b.. g.. l.. m.. p.. r..
werd: imb.. ig.. ill.. imm.. imp.. irr..
voorbeeld [2]: imbeciel ignorantie illegaal immens impopulair irrelevant
voorbeeld [3]: imbibitie ignitron illumineren immigrant import irrigatie
  • Direct of indirect aan het Latijn ontleende woorden kunnen ook met in- beginnen omdat ze gevormd zijn met de voorvoegsels infra-,inter-, intra- of intro-.


Huidig
bestand
2
  1. van het voorzetsel in
  2. cognaat met Oudgrieks α- (a-) en Nederlands on-

in-

  1. in, op, naar, tegen
  2. niet, on-
  1. Nederlands: in- [3]
  2. Nederlands: in- [2]