Naar inhoud springen

import

Uit WikiWoordenboek
  • im·port
enkelvoud meervoud
naamwoord import importen
verkleinwoord - -

de importm

  1. (economie)  invoer zn  van handelswaar vanuit het buitenland
     De import van levensmiddelen en consumentenproducten moet aan regels voldoen. Daarmee voorkomen we dat onveilige levensmiddelen en en consumentenproducten de Europese Unie en Nederland in komen.[3]
  2. (pejoratief) overwegend denigrerende aanduiding voor mensen die afkomstig zijn van elders
    • De import van gelukzoekers hier moet stoppen. 
  3. (informatica) het in een computernetwerk invoeren van gegevens die afkomstig zijn uit een ander systeem
    • Import van data in SharePoint. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. import op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 12 oktober 2018 “Import levensmiddelen en consumentenproducten”, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
import imports

import

  1. (economie) import,  invoer zn 
vervoeging
onbepaalde wijs to  import 
he/she/it  imports 
verleden tijd  imported 
voltooid
deelwoord
 imported 
onvoltooid
deelwoord
 importing 
gebiedende wijs  import 

import

  1. overgankelijk, (economie) importeren,  invoeren ww 







import m

  1. (economie) import,  invoer zn 


import m

  1. invoer