halo
Uiterlijk
- ha·lo
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lichtende kring om zon of maan’ voor het eerst aangetroffen in 1894 [1]
- van Frans halo [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | halo | halo's |
verkleinwoord | halootje | halootjes |
de halo m
- (religie) een stralenkrans die een heilige in afbeeldingen omgeeft
- (meteorologie) een diffuse lichtgevende ring rond de zon of de maan veroorzaakt door lichtstrooiing aan ijskristallen in de dampkring
- Er bestaat een grote verscheidenheid aan halo's doordat ijskristallen licht op veel verschillende manieren kunnen breken.
- (astronomie) de bolvormige invloedsfeer die een melkwegstelsel omgeeft
- In de halo bevinden zich bolvormige sterrenhopen.
- (economie) het uitstralen van een marketingactiviteit op een ander merk/product dan dat waar de activiteit direct op gericht is
- [1] aureool
1. een stralenkrans die een heilige in afbeeldingen omgeeft
- Het woord halo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "halo" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "halo" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ halo op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /ˈheɪləʊ/
- ha·lo
enkelvoud | meervoud |
---|---|
halo | halos haloes |
halo
- (religie) halo
- (meteorologie) halo
- ha·lo
- [1] van het Nederlands hallo; een van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong.
- [2] van het Nederlands halo; een van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong.
halo
- [1] hallo aanroep bij begin telefoongesprek, om aandacht te trekken of als begroeting
halo
- [2] halo
- ha·lo
enkelvoud | meervoud |
---|---|
halo | halos |
halo m
vervoeging van |
---|
halar |
halo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van halar
- halo in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española
- IPA: /ɦalɔ/
- ha·lo
halo o
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | halo | hala |
genitief | hala | hal |
datief | halu | halům |
accusatief | halo | hala |
vocatief | halo | hala |
locatief | halu | halech |
instrumentalis | halem | haly |
halo
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Religie in het Nederlands
- Meteorologie in het Nederlands
- Astronomie in het Nederlands
- Economie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 71 %
- Prevalentie Vlaanderen 56 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Religie in het Engels
- Meteorologie in het Engels
- Woorden in het Indonesisch
- Tussenwerpsel in het Indonesisch
- Zelfstandig naamwoord in het Indonesisch
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 4
- Woorden in het Spaans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Spaans
- Religie in het Spaans
- Werkwoordsvorm in het Spaans
- Woorden in het Tsjechisch
- Woorden in het Tsjechisch met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Onzijdig zelfstandig naamwoord in het Tsjechisch
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Tsjechisch