genealogie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·nea·lo·gie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geslachtkunde’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'geneā' (geboorte, geslacht, afkomst) met het achtervoegsel -logie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord genealogie genealogieën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de genealogiev

  1. een discipline van de geschiedkunde die zich bezighoudt met voorouderonderzoek dan wel de afstamming van de familienaam
    • Er zijn veel mensen die zich uit pure belangstelling met de genealogie van hun familie bezighouden. 
Synoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /gɛnɛalɔgɪjɛ/
Woordafbreking
  • ge·nea·lo·gie

Zelfstandig naamwoord

genealogie v

  1. (wetenschap) genealogie; een discipline van de geschiedkunde die zich bezighoudt met voorouderonderzoek dan wel de afstamming van de familienaam
  2. stamboom
Verbuiging
Synoniemen
  1. rodopis m onbezield
  2. rodopis m onbezield, rodokmen m onbezield
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Verwijzingen

Meer informatie