genealoog
Uiterlijk
- ge·nea·loog
- afgeleid van *afgeleid van het Griekse 'geneā' (geboorte, geslacht, afkomst) met het achtervoegsel -loog [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | genealoog | genealogen |
verkleinwoord | genealoogje | genealoogjes |
de genealoog m
- (beroep) iemand die de afstamming en verwantschap van families naspoort
- Het woord genealoog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "genealoog" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ genealogie op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be