Rahmen

Fahrradrahmen [2]

Holzrahmenbau [3]

Prunkrahmen [4]

Stickrahmen [6]

Duits

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Woordafbreking

• Rah·men

Zelfstandig naamwoord

Rahmen m

1. begrenzing, kader, lijst, rand, vatting, verband
2. (techniek): chassis, frame, gestel
3. (bouwkunde): kozijn, raam, skelet
4. (schilderkunst): lijst, passe-partout, spanraam, spieraam
5. (fotografie): fotolijst, passe-partout
6. (textielindustrie): borduurraam, borduurring

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	der Rahmen	die Rahmen
genitief	des Rahmens	der Rahmen
datief	dem Rahmen	den Rahmen
accusatief	den Rahmen	die Rahmen

Synoniemen

• [2] Chassis, Frame, Gestell
• [4,5] Passepartout

Afgeleide begrippen

• [1] Rahmengesetz, Rahmenabkommen, Rahmenerzählung
• [2] Fahrradrahmen, Rahmenbrücke
• [3] Fensterrahmen, Holzrahmen, Holzrahmenbau, Rahmenbau
• [4] Bilderrahmen, Keilrahmen, Prunkrahmen
• [5] Diarahmen
• [6] Stickrahmen

Verwante begrippen

• [2] Fahrrad, Maschine
• [3] Fenster, Glasscheibe, Tür
• [4] Aquarell, Galerie, Gemälde, Grafik, Zeichnung
• [5] Dia, Foto, Fotoalbum
• [6] Garn, Mustertuch, Sticknadel