kozijn

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·zijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kozijn kozijnen
verkleinwoord kozijntje kozijntjes

Zelfstandig naamwoord

[A] het kozijno

  1. (bouwkunde) rand van een raam of deur waar de ruit of de deur in gevat is
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord kozijn kozijns
verkleinwoord kozijntje kozijntjes

Zelfstandig naamwoord

[B] de kozijnm

  1. (familie) (verouderd) zoon van oom of tante
    • Ik ging bij mijn kozijn op bezoek. 
Synoniemen
Opmerkingen
  • De betekenis "neef" is in Vlaanderen langer in zwang gebleven dan in Nederland.
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen