stuur
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
- stuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stuur | sturen |
verkleinwoord | stuurtje | stuurtjes |
Zelfstandig naamwoord
stuur o
- een hulpmiddel waarmee een bestuurder richting kan geven aan een voertuig
- De politie vond bloedsporen op het stuur van de auto.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen
1. een hulpmiddel waarmee een bestuurder richting kan geven aan een voertuig
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sturen |
stuur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sturen
- Ik stuur.
- gebiedende wijs van sturen
- Stuur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sturen
- Stuur je?
- ▸ Zet je vertrekdatum alvast in je agenda en stuur me een kaartje als je onderweg bent, zo kan ik ook een beetje van jouw avontuur meegenieten.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Gangbaarheid
- Het woord stuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "stuur" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ stuur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %