stuurs
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stuurs
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘nors’ voor het eerst aangetroffen in 1612 [1]
- afgeleid van stuur met het achtervoegsel -s [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | stuurs | stuurser | stuurst |
verbogen | stuurse | stuursere | stuurste |
partitief | stuurs | stuursers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
stuurs [3]
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord stuurs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "stuurs" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "stuurs" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stuurs op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be