Naar inhoud springen

schijten

Uit WikiWoordenboek
  • schij·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schijten
scheet
gescheten
klasse 1 volledig

schijten

  1. inergatief (informeel) zich ontlasten, poepen
  • In zijn broek schijten
(In figuurlijke zin) Angstig, bang zijn
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]