schel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schel | schellen |
verkleinwoord | schelletje | schelletjes |
Zelfstandig naamwoord
- bel met hoge toon
- deurbel
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- scheleend, schelharst, schelhout, schelheid, schelkruid, schellak, schellen, schellenboom, schelling, schelvis, schelwortel
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schel | scheller | schelst |
verbogen | schelle | schellere | schelste |
partitief | schels | schellers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
schel [8]
- hoog en doordringend van klank, schril, snerpend
- zeer sterk, intens, scherp
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schellen |
schel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schellen
- Ik schel.
- gebiedende wijs van schellen
- Schel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schellen
- Schel je?
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord schel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "schel" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[9] |
Verwijzingen
- ↑ "schel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ schel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ schel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be