intens
Uiterlijk
- in·tens
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hevig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1902 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | intens | intenser | intenst |
verbogen | intense | intensere | intenste |
partitief | intens | intensers | - |
intens
- zeer krachtig, hevig
- ▸ Mijn onzekerheid werd steeds intenser en instinctief had ik nog maar één behoefte: vluchten, weg uit de bergen.[2]
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijwoord
intens
- in hoge mate
- ▸ Hij keek me bozig aan en verweet me dat ik alweer met mijn hoofd bij de volgende trail zat, waardoor ik de PCT veel minder intens zou ervaren.[2]
1. in hoge mate
- Het woord intens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "intens" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "intens" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Niet met deze vorm in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Bijwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %