poort

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

De Brusselpoort te Mechelen
Uitspraak
Woordafbreking
  • poort
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘doorgang in muur’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Van Latijn porta ( poort). Verwant met Grieks poros (weg door/over het water, brug). Uiteindelijk van het Proto-Indo-Europees *prtu- (doorgang), van welke stam bijvoorbeeld ook zijn afgeleid: Nederlands voorde (doorwaadbare plaats), Noors fjord (fjord), Engels port (haven) en Avestisch peretush (doorgang, brug, voorde).
enkelvoud meervoud
naamwoord poort poorten
verkleinwoord poortje poortjes

Zelfstandig naamwoord

poort v/m

  1. Met deuren afsluitbare doorgang door een muur
  2. logische poort: een elektrische schakeling die werkt volgens de Booleaanse Logica
  3. een uit- or toegang voor informatie in een computer
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
zorgen dat iets met heel veel moeite en op het laatste moment toch lukt terwijl het daarvoor dreigde te mislukken
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen