koetspoort

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

koetspoort
Uitspraak
Woordafbreking
  • koets·poort
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koetspoort koetspoorten
verkleinwoord koetspoortje koetspoortjes

Zelfstandig naamwoord

de koetspoortv / m [1]

  1. (bouwkunde) inrijpoort waar een koets doorheen kan rijden
     Op de Quai des Saint Augustins, achter een lage blinde muur, staat een rococopaleisje met een stukgeslagen wapenschild boven de koetspoort.[2]
     Maar het voertuig is de koetspoort al door, zijn aide de camp is bezig de bagage af te laden en de waard komt buigend en handenwrijvend naar hem toe en verzekert de citoyen général dat hij hem een uitstekende kamer en een voortreffelijk maal zal kunnen verschaffen.[2]


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723