polariseren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van polariseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | polariseren | te polariseren | ||||||||
toekomend | zullen polariseren | te zullen polariseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepolariseerd | te hebben gepolariseerd | ||||||||
toekomend | gepolariseerd zullen hebben | gepolariseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
polariserend | gepolariseerd | ev. polariseer |
mv. verouderd polariseert |
polarisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | polariseer | polariseert | polariseert | polariseert | polariseert | polariseren | polariseren | polariseren | |||
verleden (o.v.t.) | polariseerde | polariseerde | polariseerde | polariseerde | polariseerde | polariseerden | polariseerden | polariseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal polariseren | zult/zal polariseren | zult/zal polariseren | zult polariseren | zal polariseren | zullen polariseren | zullen polariseren | zullen polariseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou polariseren | zou polariseren | zou(dt) polariseren | zoudt polariseren | zou polariseren | zouden polariseren | zouden polariseren | zouden polariseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepolariseerd | hebt gepolariseerd | hebt/heeft gepolariseerd | hebt gepolariseerd | heeft gepolariseerd | hebben gepolariseerd | hebben gepolariseerd | hebben gepolariseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepolariseerd | had gepolariseerd | had gepolariseerd | hadt gepolariseerd | had gepolariseerd | hadden gepolariseerd | hadden gepolariseerd | hadden gepolariseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepolariseerd hebben | zal/zult gepolariseerd hebben | zult/zal gepolariseerd hebben | zult gepolariseerd hebben | zal gepolariseerd hebben | zullen gepolariseerd hebben | zullen gepolariseerd hebben | zullen gepolariseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepolariseerd hebben | zou gepolariseerd hebben | zou/zoudt gepolariseerd hebben | zoudt gepolariseerd hebben | zou gepolariseerd hebben | zouden gepolariseerd hebben | zouden gepolariseerd hebben | zouden gepolariseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepolariseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepolariseerd | er is gepolariseerd | |||||||||
verleden | er werd gepolariseerd | er was gepolariseerd | |||||||||
toekomend | er zal gepolariseerd worden | er zal gepolariseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepolariseerd worden | er zou gepolariseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepolariseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepolariseerd worden | gepolariseerd te worden | ||||||||
toekomend | gepolariseerd zullen worden | gepolariseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepolariseerd zijn | gepolariseerd te zijn | ||||||||
toekomend | gepolariseerd zullen zijn | gepolariseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepolariseerd | wordt gepolariseerd | wordt gepolariseerd | wordt gepolariseerd | wordt gepolariseerd | worden gepolariseerd | worden gepolariseerd | worden gepolariseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepolariseerd | werd gepolariseerd | werd gepolariseerd | werdt gepolariseerd | werd gepolariseerd | werden gepolariseerd | werden gepolariseerd | werden gepolariseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepolariseerd worden | zult gepolariseerd worden | zult gepolariseerd worden | zult gepolariseerd worden | zal gepolariseerd worden | zullen gepolariseerd worden | zullen gepolariseerd worden | zullen gepolariseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepolariseerd worden | zou gepolariseerd worden | zou/zoudt gepolariseerd worden | zoudt gepolariseerd worden | zou gepolariseerd worden | zouden gepolariseerd worden | zouden gepolariseerd worden | zouden gepolariseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepolariseerd | bent gepolariseerd | bent/is gepolariseerd | zijt gepolariseerd | is gepolariseerd | zijn gepolariseerd | zijn gepolariseerd | zijn gepolariseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepolariseerd | was gepolariseerd | was gepolariseerd | waart gepolariseerd | was gepolariseerd | waren gepolariseerd | waren gepolariseerd | waren gepolariseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepolariseerd zijn | zult gepolariseerd zijn | zult gepolariseerd zijn | zult gepolariseerd zijn | zal gepolariseerd zijn | zullen gepolariseerd zijn | zullen gepolariseerd zijn | zullen gepolariseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepolariseerd zijn | zou gepolariseerd zijn | zou/zoudt gepolariseerd zijn | zoudt gepolariseerd zijn | zou gepolariseerd zijn | zouden gepolariseerd zijn | zouden gepolariseerd zijn | zouden gepolariseerd zijn |