polariseerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- po·la·ri·seer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
polariseren |
polariseerden
- meervoud verleden tijd van polariseren
- Wij polariseerden.
- Jullie polariseerden.
- Zij polariseerden.
- Wij polariseerden.
vervoeging van |
---|
polariseren |
polariseerden