polariseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·la·ri·seert

Werkwoord

vervoeging van
polariseren

polariseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van polariseren
    • Jij polariseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van polariseren
    • Hij polariseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van polariseren
    • Polariseert!