polariseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·la·ri·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
polariseren

polariseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van polariseren
    • Ik polariseerde. 
    • Jij polariseerde. 
    • Hij, zij, het polariseerde.