polariseren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • po·la·ri·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘elektrische lading geven’ voor het eerst aangetroffen in 1885 [1]
  • afgeleid van het Franse polariser (met het achtervoegsel -aris) met het achtervoegsel -iseren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
polariseren
polariseerde
gepolariseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

polariseren overgankelijk

  1. (politiek) spanningen en tegenstellingen tussen personen en groepen doen ontstaan of toespitsen
  2. (natuurkunde) de trillingen van een licht- of andere elektromagnetische energie filteren waardoor er slechts trillingen in één vlak overblijven
  3. (natuurkunde) (elektrotechniek) in een positieve en negatieve elektrische lading scheiden
  4. (politiek) het creëren van een politiek spanningsveld
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen