orator
Uiterlijk
- ora·tor
- van het Latijnse orator (redenaar)
- Naamwoord van handeling van oreren met het achtervoegsel -ator
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | orator | oratoren orators |
verkleinwoord | oratortje | oratortjes |
de orator m
- Het woord orator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "orator" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
orator | orators |
orator
ōrātor m
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | ōrātor | ōrātōrēs |
genitief | ōrātōris | ōrātōrum |
datief | ōrātōrī | ōrātōribus |
accusatief | ōrātōrem | ōrātōrēs |
vocatief | ōrātor | ōrātōrēs |
ablatief | ōrātōre | ōrātōribus |
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ator in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 77 %
- Prevalentie Vlaanderen 74 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 6
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Woorden in het Latijn
- Achtervoegsel -tor in het Latijn
- Zelfstandig naamwoord in het Latijn
- Zelfstandig naamwoord van de 3de verbuiging in het Latijn