opkalfateren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opkalfateren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opkalfateren | op te kalfateren | ||||||||
toekomend | zullen opkalfateren op zullen kalfateren |
te zullen opkalfateren op te zullen kalfateren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgekalfaterd | te hebben opgekalfaterd | ||||||||
toekomend | opgekalfaterd zullen hebben | opgekalfaterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opkalfaterend | opgekalfaterd | ev. kalfater op |
mv. verouderd kalfatert op |
kalfatere op (bijzin) opkalfatere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kalfater op | kalfatert op | kalfatert op | kalfatert op | kalfatert op | kalfateren op | kalfateren op | kalfateren op | |||
verleden (o.v.t.) | kalfaterde op | kalfaterde op | kalfaterde op | kalfaterde op | kalfaterde op | kalfaterden op | kalfaterden op | kalfaterden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opkalfateren | zult/zal opkalfateren | zult/zal opkalfateren | zult opkalfateren | zal opkalfateren | zullen opkalfateren | zullen opkalfateren | zullen opkalfateren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opkalfateren | zou opkalfateren | zou(dt) opkalfateren | zoudt opkalfateren | zou opkalfateren | zouden opkalfateren | zouden opkalfateren | zouden opkalfateren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opkalfater | opkalfatert | opkalfatert | opkalfatert | opkalfatert | opkalfateren | opkalfateren | opkalfateren | |||
verleden (o.v.t.) | opkalfaterde | opkalfaterde | opkalfaterde | opkalfaterde | opkalfaterde | opkalfaterden | opkalfaterden | opkalfaterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opkalfateren op zal kalfateren |
zult/zal opkalfateren op zult/zal kalfateren |
zult/zal opkalfateren op zult/zal kalfateren |
zult opkalfateren op zult kalfateren |
zal opkalfateren op zal kalfateren |
zullen opkalfateren op zullen kalfateren |
zullen opkalfateren op zullen kalfateren |
zullen opkalfateren op zullen kalfateren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opkalfateren op zou kalfateren |
zou opkalfateren op zou kalfateren |
zou(dt) opkalfateren op zou(dt) kalfateren |
zoudt opkalfateren op zoudt kalfateren |
zou opkalfateren op zou kalfateren |
zouden opkalfateren op zouden kalfateren |
zouden opkalfateren op zouden kalfateren |
zouden opkalfateren op zouden kalfateren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgekalfaterd | hebt opgekalfaterd | hebt/heeft opgekalfaterd | hebt opgekalfaterd | heeft opgekalfaterd | hebben opgekalfaterd | hebben opgekalfaterd | hebben opgekalfaterd | |||
verleden (v.v.t.) | had opgekalfaterd | had opgekalfaterd | had opgekalfaterd | hadt opgekalfaterd | had opgekalfaterd | hadden opgekalfaterd | hadden opgekalfaterd | hadden opgekalfaterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgekalfaterd hebben | zal/zult opgekalfaterd hebben | zult/zal opgekalfaterd hebben | zult opgekalfaterd hebben | zal opgekalfaterd hebben | zullen opgekalfaterd hebben | zullen opgekalfaterd hebben | zullen opgekalfaterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgekalfaterd hebben | zou opgekalfaterd hebben | zou/zoudt opgekalfaterd hebben | zoudt opgekalfaterd hebben | zou opgekalfaterd hebben | zouden opgekalfaterd hebben | zouden opgekalfaterd hebben | zouden opgekalfaterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgekalfaterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgekalfaterd | er is opgekalfaterd | |||||||||
verleden | er werd opgekalfaterd | er was opgekalfaterd | |||||||||
toekomend | er zal opgekalfaterd worden | er zal opgekalfaterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgekalfaterd worden | er zou opgekalfaterd zijn | |||||||||
lijdende vorm opgekalfaterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgekalfaterd worden | opgekalfaterd te worden | ||||||||
toekomend | opgekalfaterd zullen worden | opgekalfaterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgekalfaterd zijn | opgekalfaterd te zijn | ||||||||
toekomend | opgekalfaterd zullen zijn | opgekalfaterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgekalfaterd | wordt opgekalfaterd | wordt opgekalfaterd | wordt opgekalfaterd | wordt opgekalfaterd | worden opgekalfaterd | worden opgekalfaterd | worden opgekalfaterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgekalfaterd | werd opgekalfaterd | werd opgekalfaterd | werdt opgekalfaterd | werd opgekalfaterd | werden opgekalfaterd | werden opgekalfaterd | werden opgekalfaterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgekalfaterd worden | zult opgekalfaterd worden | zult opgekalfaterd worden | zult opgekalfaterd worden | zal opgekalfaterd worden | zullen opgekalfaterd worden | zullen opgekalfaterd worden | zullen opgekalfaterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgekalfaterd worden | zou opgekalfaterd worden | zou/zoudt opgekalfaterd worden | zoudt opgekalfaterd worden | zou opgekalfaterd worden | zouden opgekalfaterd worden | zouden opgekalfaterd worden | zouden opgekalfaterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgekalfaterd | bent opgekalfaterd | bent/is opgekalfaterd | zijt opgekalfaterd | is opgekalfaterd | zijn opgekalfaterd | zijn opgekalfaterd | zijn opgekalfaterd | |||
verleden (v.v.t.) | was opgekalfaterd | was opgekalfaterd | was opgekalfaterd | waart opgekalfaterd | was opgekalfaterd | waren opgekalfaterd | waren opgekalfaterd | waren opgekalfaterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgekalfaterd zijn | zult opgekalfaterd zijn | zult opgekalfaterd zijn | zult opgekalfaterd zijn | zal opgekalfaterd zijn | zullen opgekalfaterd zijn | zullen opgekalfaterd zijn | zullen opgekalfaterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgekalfaterd zijn | zou opgekalfaterd zijn | zou/zoudt opgekalfaterd zijn | zoudt opgekalfaterd zijn | zou opgekalfaterd zijn | zouden opgekalfaterd zijn | zouden opgekalfaterd zijn | zouden opgekalfaterd zijn |