opkalfaterden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·kal·fa·ter·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opkalfateren |
opkalfaterden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opkalfateren
- ...dat wij opkalfaterden.
- ...dat jullie opkalfaterden.
- ...dat zij opkalfaterden.
- ...dat wij opkalfaterden.