opkalfaterden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·kal·fa·ter·den

Werkwoord

vervoeging van
opkalfateren

opkalfaterden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opkalfateren
    • ...dat wij opkalfaterden. 
    • ...dat jullie opkalfaterden. 
    • ...dat zij opkalfaterden.