klaplopen/vervoeging

onscheidbaar en zwak, zoals woordenlijst.org

vervoeging van de bedrijvende vorm van klaplopen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		klaplopen			te klaplopen
	toekomend		zullen klaplopen			te zullen klaplopen
voltooid	tegenwoordig		geklaploopt			te geklaploopt
	toekomend		geklaploopt zullen			geklaploopt te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	klaplopend		geklaploopt			ev. klaploop	mv. verouderd klaploopt	klaplope
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	klaploop	klaploopt	klaploopt	klaploopt	klaploopt	klaplopen	klaplopen	klaplopen
verleden (o.v.t.)	klaploopte	klaploopte	klaploopte	klaploopte	klaploopte	klaploopten	klaploopten	klaploopten
toekomend (o.t.t.t.)	zal klaplopen	zult/zal klaplopen	zult/zal klaplopen	zult klaplopen	zal klaplopen	zullen klaplopen	zullen klaplopen	zullen klaplopen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou klaplopen	zou klaplopen	zou(dt) klaplopen	zoudt klaplopen	zou klaplopen	zouden klaplopen	zouden klaplopen	zouden klaplopen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij

scheidbaar en sterk, zoals WNT

vervoeging van de bedrijvende vorm van klaplopen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		klaplopen			klap te lopen
	toekomend		zullen klaplopen klap zullen lopen			te zullen klaplopen klap te zullen lopen
voltooid	tegenwoordig		hebben klapgelopen			te hebben klapgelopen
	toekomend		klapgelopen zullen hebben			klapgelopen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	klaplopend		klapgelopen			ev. loop klap	mv. verouderd loopt klap	lope klap (bijzin) klaplope
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	loop klap	loopt klap	loopt klap	loopt klap	loopt klap	lopen klap	lopen klap	lopen klap
verleden (o.v.t.)	liep klap	liep klap	liep klap	liep klap	liep klap	liepen klap	liepen klap	liepen klap
toekomend (o.t.t.t.)	zal klaplopen	zult/zal klaplopen	zult/zal klaplopen	zult klaplopen	zal klaplopen	zullen klaplopen	zullen klaplopen	zullen klaplopen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou klaplopen	zou klaplopen	zou(dt) klaplopen	zoudt klaplopen	zou klaplopen	zouden klaplopen	zouden klaplopen	zouden klaplopen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	klaploop	klaploopt	klaploopt	klaploopt	klaploopt	klaplopen	klaplopen	klaplopen
verleden (o.v.t.)	klapliep	klapliep	klapliep	klapliep	klapliep	klapliepen	klapliepen	klapliepen
toekomend (o.t.t.t.)	zal klaplopen klap zal lopen	zult/zal klaplopen klap zult/zal lopen	zult/zal klaplopen klap zult/zal lopen	zult klaplopen klap zult lopen	zal klaplopen klap zal lopen	zullen klaplopen klap zullen lopen	zullen klaplopen klap zullen lopen	zullen klaplopen klap zullen lopen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou klaplopen klap zou lopen	zou klaplopen klap zou lopen	zou(dt) klaplopen klap zou(dt) lopen	zoudt klaplopen klap zoudt lopen	zou klaplopen klap zou lopen	zouden klaplopen klap zouden lopen	zouden klaplopen klap zouden lopen	zouden klaplopen klap zouden lopen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb klapgelopen	hebt klapgelopen	hebt/heeft klapgelopen	hebt klapgelopen	heeft klapgelopen	hebben klapgelopen	hebben klapgelopen	hebben klapgelopen
verleden (v.v.t.)	had klapgelopen	had klapgelopen	had klapgelopen	hadt klapgelopen	had klapgelopen	hadden klapgelopen	hadden klapgelopen	hadden klapgelopen
toekomend (v.t.t.t.)	zal klapgelopen hebben	zal/zult klapgelopen hebben	zult/zal klapgelopen hebben	zult klapgelopen hebben	zal klapgelopen hebben	zullen klapgelopen hebben	zullen klapgelopen hebben	zullen klapgelopen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou klapgelopen hebben	zou klapgelopen hebben	zou/zoudt klapgelopen hebben	zoudt klapgelopen hebben	zou klapgelopen hebben	zouden klapgelopen hebben	zouden klapgelopen hebben	zouden klapgelopen hebben
onpersoonlijke lijdende vorm klapgelopen worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt klapgelopen				er is klapgelopen
verleden	er werd klapgelopen				er was klapgelopen
toekomend	er zal klapgelopen worden				er zal klapgelopen zijn
voorwaardelijk	er zou klapgelopen worden				er zou klapgelopen zijn