klaploop

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klap·loop
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
klaplopen

klaploop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaplopen
    • Ik klaploop. 
  2. gebiedende wijs van klaplopen
    • Klaploop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaplopen
    • Klaploop je? 
    • Ik krijg hier den indruk dat ik eenigszins klaploop. [1]
    • In de pauze vroeg ik hem of hij een glas bier wilde drinken. "Nou mijnheer, omdat het hier zoo warm is — graag. Maar als u nu maar niet denkt dat ik er om klaploop". Niet in 't minst — 't is alléén uit vriendschap en om de gezelligheid" [2]
  4. gebiedende wijs van klaplopen
    • Wij plaatsen Uw bericht over de Radioverbinding Java-Amerika, maar zonder de tarieven. U zijt geen "Dienst" maar een "bedrijf". Handel dan ook als een bedrijf. Adverteer Uwe tarieven en klaploop niet op de dagbladen door aanbieding van wat in wezen gratis advertenties zijn van Uw bedrijf. [3]
    • Wilt gij de antithese de wereld uit hebben, voegt de heer Troelstra zijn tegenstander toe, rakel ze dan niet altijd weer op! Klaploop niet op die antithese, nu gij een leuze tegen Kuyper moet hebben. [4]
Opmerkingen
  • Als "klaplopen" een scheidbare samenstelling is, zou de gebiedende wijs eigenlijk "loop klap" moeten zijn, maar daar zijn geen vindplaatsen voor. Wanneer het een onscheidbare samenstelling was, zou "klaploop" ook als persoonsvorm in hoofdzinnen moeten voorkomen, waarvoor vindplaatsen net zo goed ontbreken.

Gangbaarheid

Verwijzingen