klapliepen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klap·lie·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
klaplopen

klapliepen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van klaplopen
    • ...dat wij klapliepen. 
    • ...dat jullie klapliepen. 
    • ...dat zij klapliepen. 
    • Prokopovitsj rechtvaardigde die kloosterhervormingen door erop te wijzen dat de Griekse christelijke keizers (wier opvolger Peter pretendeerde te zijn) te gemakkelijk hadden toegestaan dat monniken vanuit hun afgelegen verblijfplaatsen naar de steden kwamen. Zij werden nietsnutten die onvoldoende zelfvoorzienend waren en klapliepen op de goedgeefsheid van het volk. Door meer arbeidzaamheid en scholing kregen de kloosters meer sociale taken te vervullen. [1]
    • Je moest na de oorlog ieder voor zich laten zorgen, vond ze, en mensen, die nu klapliepen op hun illegale verdiensten...... zij hadden toch ook genoeg meegemaakt, onderduikers en zo. Had Gert er iets voor gehad? [2]
    • Heterogene zaken, zei de andere freule Spitsenberg, wier doopnaam Elizabeth was, maar die om de welluidendheid zich Elzevire liet noemen, wat door het dienstpersoneel hier en ginds, waar de freules klapliepen, nog al eens tot Tiereliere of zoo iets geradbraakt werd. [3]

Gangbaarheid

Verwijzingen