ironie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • iro·nie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘lichte spot’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • van het Griekse εἰρωνειᾶ (eirooneia) dat geveinsde onwetendheid betekent
enkelvoud meervoud
naamwoord ironie ironieën
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

ironie v

  1. vorm van spot waarbij men het tegendeel zegt van wat men bedoelt
     De verbitterde ironie van zijn zoon was niet te missen.[2]
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  ironie     l'ironie     ironies     les ironies  

Zelfstandig naamwoord

ironie v

  1. ironie


Ido

Bijwoord

ironie

  1. ironisch


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɪrɔnɪjɛ/
Woordafbreking
  • iro·nie

Zelfstandig naamwoord

ironie v

  1. ironie
Verbuiging