ihnen

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Duits

Uitspraak
enkelvoud meervoud
mannelijk vrouwelijk onzijdig
nominatief er sie es sie
genitief seiner ihrer seiner ihrer
datief ihm ihr ihm ihnen
accusatief ihn sie es sie


Woordafbreking
  • ih·nen

Persoonlijk voornaamwoord

ihnen

  1. (aan/voor) hen, hun (datief mannelijk of vrouwelijk meervoud van de derde persoon)
    «Es gefiel ihnen, im Garten zu spielen.»
    Het beviel hun in de tuin te spelen.
  2. eraan/ervoor (datief onzijdig meervoud van de derde persoon)