heem
Uiterlijk
- heem
- In de betekenis van ‘woonplaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 709 [1]
- o erfwoord van Middelnederlands heem; cognaat met Duits Heim, Jiddisch היים (hejm), Fries hiem, Nynorsk en IJslands heim, Noors en Deens hjem, Zweeds hem, Engels home en Frans hameau, [2][3]
- m van Oudgrieks αἷμα (haima) "bloed", omdat dit type stoffen het eerst in bloed werden ontdekt [4][5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heem | hemen |
verkleinwoord | heempje | heempjes |
het heem o
- (verouderd) woonplaats, geboortegrond
- besloten erf
- (in België) eigen ruimte van een jeugdorganisatie, honk
- (alleen als verkleinwoord) huiskrekel, zie heempje
(hieronder staan de afleidingen met heem of verkort hem, ham of -(e)m ; zie ook verwante afleidingen onder heim en hiem
- afleidingen
- als linkerdeel van samenstellingen
- [1] hamrik, heemblijver, heemdijk, Heemkerd, heemkamer, heemkring, heemkunde, heempark, heemperk, heemraad, heemrecht, heemschut, Heemskerk, heemstede, Heemstede, Heemswetering, heemtuin, heemwerf, heemziek
- [2] heemdeur, heemdog, heemhond, heemhuur, heemvast
- als rechterdeel van samenstellingen
[1] in toponiemen
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heem | hemen |
verkleinwoord | - | - |
de heem m
- (wetenschap) complexe verbinding met een centraal ijzerion en een porfyrinemolecuul als ligand, bijvoorbeeld de kleurstof van hemoglobine
- De heem heeft een centraal gelegen ijzeratoom (...) [6]
- Het woord heem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heem" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "heem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ heem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ heem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Wilderen, L. van"Samenvatting. Ultrasnelle eiwitdynamica onthuld door infraroodspectroscopie" hfdst. 8 in: Ultrafast Protein Dynamics Revealed by Infrared Spectroscopy (2007) op website Vrije Universiteit, Amsterdam dare.ubvu.vu.nl; p. 142; geraadpleegd 2015-11-20
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- heem
- via Oudnederlands hēm van Protogermaans *haima- "woonplaats"; cognaat met Middelhoogduits heim, Oudfries en Middelnederduits hēm en Middelengels ham en home
heem o
- woonplaats, geboortegrond
- besloten erf
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Wetenschap in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 80 %
- Prevalentie Vlaanderen 86 %
- Woorden in het Middelnederlands
- Woorden in het Middelnederlands van lengte 4
- Zelfstandig naamwoord in het Middelnederlands