grootouder
Uiterlijk
- Geluid: grootouder (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɡrotɑudər / (3 lettergrepen); /ˈgrotˌʌʊdər/
- groot·ou·der
- samenstelling van groot en ouder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grootouder | grootouders |
verkleinwoord | grootoudertje | grootoudertjes |
de grootouder m
- (familie) de ouder van een ouder
- Na school ging de jongen altijd bij zijn grootouders langs.
- paternale ~ ouder van vader
- maternale ~ ouder van moeder
1. de ouder van een ouder
- Het woord grootouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grootouder" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Familie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %