Naar inhoud springen

grootouder

Uit WikiWoordenboek
  • groot·ou·der
enkelvoud meervoud
naamwoord grootouder grootouders
verkleinwoord grootoudertje grootoudertjes

de grootouderm

  1. (familie) de ouder van een ouder
    • Na school ging de jongen altijd bij zijn grootouders langs. 
    paternale ~ ouder van vader
    maternale ~ ouder van moeder
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be