kleinkind
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- klein·kind
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van klein en kind
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleinkind | kleinkinderen |
verkleinwoord | kleinkindje | kleinkindjes |
Zelfstandig naamwoord
kleinkind o
- (familie) kind van zoon of dochter
- Ik stel mijn kleinkind even aan je voor.
- Hij deed zijn bedrijf over aan zijn zoon Wouter, kreeg een vriendin en zag zijn kleinkind nog geboren worden.[1]
- ▸ De moeder van 11 kinderen had pas op latere leeftijd het wandelen ontdekt. Toen ze eenmaal ging lopen was ze al grootmoeder van 23 kleinkinderen.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. kind van zoon of dochter
|
|
Gangbaarheid
- Het woord kleinkind staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kleinkind" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Beschouwingen, Klein In Memoriam voor Kees, 29-01-2008
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
- IPA: /ˈkləɪ̯ŋkənt/
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleinkind | kleinkinders |
Zelfstandig naamwoord
kleinkind
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Familie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Afrikaans
- Woorden in het Afrikaans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans