eierstok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ei·er·stok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eierstok eierstokken
verkleinwoord eierstokje eierstokjes

Zelfstandig naamwoord

de eierstokm

  1. (anatomie) deel van het geslachtsorgaan van de vrouw waar onbevruchte eicellen bewaard worden
    • In de eierstok zitten de eicellen opgeslagen. 
Synoniemen
Verwante begrippen
onderlichaam van een vrouw (in doorsnede)
1  eileider  · 2  eileiderfranje  · 3  blaas  · 4 schaambeen  · 5  g-plek  · 6  urinebuis  · 7  clitoris  · 8  voorhof  · 9  binnenste schaamlippen  · 10  buitenste schaamlippen  · 11  eierstok  · 12  dikke darm  · 13  baarmoeder  · 14  schedegewelf  · 15  baarmoederhals  · 16  endeldarm  · 17  vagina  · 18  anus  · 19  klier van Bartholin 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord eierstok eierstokke

Zelfstandig naamwoord

eierstok

  1. (anatomie) eierstok