eierstok
Uiterlijk
- ei·er·stok
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eierstok | eierstokken |
verkleinwoord | eierstokje | eierstokjes |
de eierstok m
- (anatomie) deel van het geslachtsorgaan van de vrouw waar onbevruchte eicellen bewaard worden
- In de eierstok zitten de eicellen opgeslagen.
onderlichaam van een vrouw (in doorsnede)
1. het geslachtsorgaan van de vrouw waarin eicellen gevormd worden
- Het woord eierstok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eierstok" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eierstok | eierstokke |
eierstok
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Invoegsel -er- in het Nederlands
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %
- Woorden in het Afrikaans
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Anatomie in het Afrikaans