vagina

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·gi·na
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘schede’ voor het eerst aangetroffen in 1722 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vagina vagina's
verkleinwoord vaginaatje vaginaatjes

Zelfstandig naamwoord

vagina v

  1. (anatomie) het vrouwelijke geslachtsorgaan
    • Indien u last krijgt van de vagina dient u bij een dokter langs te gaan. 
Synoniemen
Overerving en ontlening
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

vagina

  1. (anatomie) vagina


Indonesisch

Woordafbreking
  • va·gi·na
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

vagina

  1. (anatomie) vagina
Synoniemen


Latijn

Zelfstandig naamwoord

vagina

  1. (anatomie) vagina


Maleis

Zelfstandig naamwoord

vagina

  1. (anatomie) vagina


Portugees

enkelvoud meervoud
vagina vaginas

Zelfstandig naamwoord

vagina v

  1. (anatomie) vagina


Spaans

enkelvoud meervoud
vagina vaginas

Zelfstandig naamwoord

vagina v

  1. (anatomie) vagina