vagina

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·gi·na
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vagina vagina's
verkleinwoord vaginaatje vaginaatjes

Zelfstandig naamwoord

de vaginav

  1. (anatomie) (seksualiteit) vrouwelijke geslachtsorgaan dat de baarmoeder met de buitenkant van het lichaam verbindt
    • Indien u last krijgt van de vagina dient u bij een dokter langs te gaan. 
Synoniemen
Verwante begrippen
onderlichaam van een vrouw (in doorsnede)
1  eileider  · 2  eileiderfranje  · 3  blaas  · 4 schaambeen  · 5  g-plek  · 6  urinebuis  · 7  clitoris  · 8  voorhof  · 9  binnenste schaamlippen  · 10  buitenste schaamlippen  · 11  eierstok  · 12  dikke darm  · 13  baarmoeder  · 14  schedegewelf  · 15  baarmoederhals  · 16  endeldarm  · 17  vagina  · 18  anus  · 19  klier van Bartholin 
Overerving en ontlening
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

vagina

  1. (anatomie) vagina


Indonesisch

Woordafbreking
  • va·gi·na
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

vagina

  1. (anatomie) vagina
Synoniemen


Latijn

Zelfstandig naamwoord

vagina

  1. (anatomie) vagina


Maleis

Zelfstandig naamwoord

vagina

  1. (anatomie) vagina


Portugees

enkelvoud meervoud
vagina vaginas

Zelfstandig naamwoord

vagina v

  1. (anatomie) vagina


Spaans

enkelvoud meervoud
vagina vaginas

Zelfstandig naamwoord

vagina v

  1. (anatomie) vagina