egaliseren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van egaliseren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		egaliseren			te egaliseren
	toekomend		zullen egaliseren			te zullen egaliseren
voltooid	tegenwoordig		hebben geëgaliseerd			te hebben geëgaliseerd
	toekomend		geëgaliseerd zullen hebben			geëgaliseerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	egaliserend		geëgaliseerd			ev. egaliseer	mv. verouderd egaliseert	egalisere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	egaliseer	egaliseert	egaliseert	egaliseert	egaliseert	egaliseren	egaliseren	egaliseren
verleden (o.v.t.)	egaliseerde	egaliseerde	egaliseerde	egaliseerde	egaliseerde	egaliseerden	egaliseerden	egaliseerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal egaliseren	zult/zal egaliseren	zult/zal egaliseren	zult egaliseren	zal egaliseren	zullen egaliseren	zullen egaliseren	zullen egaliseren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou egaliseren	zou egaliseren	zou(dt) egaliseren	zoudt egaliseren	zou egaliseren	zouden egaliseren	zouden egaliseren	zouden egaliseren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geëgaliseerd	hebt geëgaliseerd	hebt/heeft geëgaliseerd	hebt geëgaliseerd	heeft geëgaliseerd	hebben geëgaliseerd	hebben geëgaliseerd	hebben geëgaliseerd
verleden (v.v.t.)	had geëgaliseerd	had geëgaliseerd	had geëgaliseerd	hadt geëgaliseerd	had geëgaliseerd	hadden geëgaliseerd	hadden geëgaliseerd	hadden geëgaliseerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëgaliseerd hebben	zal/zult geëgaliseerd hebben	zult/zal geëgaliseerd hebben	zult geëgaliseerd hebben	zal geëgaliseerd hebben	zullen geëgaliseerd hebben	zullen geëgaliseerd hebben	zullen geëgaliseerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëgaliseerd hebben	zou geëgaliseerd hebben	zou/zoudt geëgaliseerd hebben	zoudt geëgaliseerd hebben	zou geëgaliseerd hebben	zouden geëgaliseerd hebben	zouden geëgaliseerd hebben	zouden geëgaliseerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geëgaliseerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geëgaliseerd				er is geëgaliseerd
verleden	er werd geëgaliseerd				er was geëgaliseerd
toekomend	er zal geëgaliseerd worden				er zal geëgaliseerd zijn
voorwaardelijk	er zou geëgaliseerd worden				er zou geëgaliseerd zijn
lijdende vorm geëgaliseerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		geëgaliseerd worden			geëgaliseerd te worden
	toekomend		geëgaliseerd zullen worden			geëgaliseerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		geëgaliseerd zijn			geëgaliseerd te zijn
	toekomend		geëgaliseerd zullen zijn			geëgaliseerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word geëgaliseerd	wordt geëgaliseerd	wordt geëgaliseerd	wordt geëgaliseerd	wordt geëgaliseerd	worden geëgaliseerd	worden geëgaliseerd	worden geëgaliseerd
verleden (o.v.t.)	werd geëgaliseerd	werd geëgaliseerd	werd geëgaliseerd	werdt geëgaliseerd	werd geëgaliseerd	werden geëgaliseerd	werden geëgaliseerd	werden geëgaliseerd
toekomend (o.t.t.t.)	zal geëgaliseerd worden	zult geëgaliseerd worden	zult geëgaliseerd worden	zult geëgaliseerd worden	zal geëgaliseerd worden	zullen geëgaliseerd worden	zullen geëgaliseerd worden	zullen geëgaliseerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou geëgaliseerd worden	zou geëgaliseerd worden	zou/zoudt geëgaliseerd worden	zoudt geëgaliseerd worden	zou geëgaliseerd worden	zouden geëgaliseerd worden	zouden geëgaliseerd worden	zouden geëgaliseerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben geëgaliseerd	bent geëgaliseerd	bent/is geëgaliseerd	zijt geëgaliseerd	is geëgaliseerd	zijn geëgaliseerd	zijn geëgaliseerd	zijn geëgaliseerd
verleden (v.v.t.)	was geëgaliseerd	was geëgaliseerd	was geëgaliseerd	waart geëgaliseerd	was geëgaliseerd	waren geëgaliseerd	waren geëgaliseerd	waren geëgaliseerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëgaliseerd zijn	zult geëgaliseerd zijn	zult geëgaliseerd zijn	zult geëgaliseerd zijn	zal geëgaliseerd zijn	zullen geëgaliseerd zijn	zullen geëgaliseerd zijn	zullen geëgaliseerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëgaliseerd zijn	zou geëgaliseerd zijn	zou/zoudt geëgaliseerd zijn	zoudt geëgaliseerd zijn	zou geëgaliseerd zijn	zouden geëgaliseerd zijn	zouden geëgaliseerd zijn	zouden geëgaliseerd zijn