egaliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ega·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
egaliseren

egaliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van egaliseren
    • Ik egaliseer. 
  2. gebiedende wijs van egaliseren
    • Egaliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van egaliseren
    • Egaliseer je?