doorwinteren/vervoeging
Uiterlijk
de winter doorkomen
[bewerken]vervoeging van de bedrijvende vorm van doorwinteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorwinteren | door te winteren | ||||||||
toekomend | zullen doorwinteren door zullen winteren |
te zullen doorwinteren door te zullen winteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgewinterd | te hebben doorgewinterd | ||||||||
toekomend | doorgewinterd zullen hebben | doorgewinterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorwinterend | doorgewinterd | ev. winter door |
mv. verouderd wintert door |
wintere door (bijzin) doorwintere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | winter door | wintert door | wintert door | wintert door | wintert door | winteren door | winteren door | winteren door | |||
verleden (o.v.t.) | winterde door | winterde door | winterde door | winterde door | winterde door | winterden door | winterden door | winterden door | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorwinteren | zult/zal doorwinteren | zult/zal doorwinteren | zult doorwinteren | zal doorwinteren | zullen doorwinteren | zullen doorwinteren | zullen doorwinteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorwinteren | zou doorwinteren | zou(dt) doorwinteren | zoudt doorwinteren | zou doorwinteren | zouden doorwinteren | zouden doorwinteren | zouden doorwinteren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorwinter | doorwintert | doorwintert | doorwintert | doorwintert | doorwinteren | doorwinteren | doorwinteren | |||
verleden (o.v.t.) | doorwinterde | doorwinterde | doorwinterde | doorwinterde | doorwinterde | doorwinterden | doorwinterden | doorwinterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorwinteren door zal winteren |
zult/zal doorwinteren door zult/zal winteren |
zult/zal doorwinteren door zult/zal winteren |
zult doorwinteren door zult winteren |
zal doorwinteren door zal winteren |
zullen doorwinteren door zullen winteren |
zullen doorwinteren door zullen winteren |
zullen doorwinteren door zullen winteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorwinteren door zou winteren |
zou doorwinteren door zou winteren |
zou(dt) doorwinteren door zou(dt) winteren |
zoudt doorwinteren door zoudt winteren |
zou doorwinteren door zou winteren |
zouden doorwinteren door zouden winteren |
zouden doorwinteren door zouden winteren |
zouden doorwinteren door zouden winteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgewinterd | hebt doorgewinterd | hebt/heeft doorgewinterd | hebt doorgewinterd | heeft doorgewinterd | hebben doorgewinterd | hebben doorgewinterd | hebben doorgewinterd | |||
verleden (v.v.t.) | had doorgewinterd | had doorgewinterd | had doorgewinterd | hadt doorgewinterd | had doorgewinterd | hadden doorgewinterd | hadden doorgewinterd | hadden doorgewinterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgewinterd hebben | zal/zult doorgewinterd hebben | zult/zal doorgewinterd hebben | zult doorgewinterd hebben | zal doorgewinterd hebben | zullen doorgewinterd hebben | zullen doorgewinterd hebben | zullen doorgewinterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgewinterd hebben | zou doorgewinterd hebben | zou/zoudt doorgewinterd hebben | zoudt doorgewinterd hebben | zou doorgewinterd hebben | zouden doorgewinterd hebben | zouden doorgewinterd hebben | zouden doorgewinterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorgewinterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgewinterd | er is doorgewinterd | |||||||||
verleden | er werd doorgewinterd | er was doorgewinterd | |||||||||
toekomend | er zal doorgewinterd worden | er zal doorgewinterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorgewinterd worden | er zou doorgewinterd zijn | |||||||||
lijdende vorm doorgewinterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorgewinterd worden | doorgewinterd te worden | ||||||||
toekomend | doorgewinterd zullen worden | doorgewinterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorgewinterd zijn | doorgewinterd te zijn | ||||||||
toekomend | doorgewinterd zullen zijn | doorgewinterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorgewinterd | wordt doorgewinterd | wordt doorgewinterd | wordt doorgewinterd | wordt doorgewinterd | worden doorgewinterd | worden doorgewinterd | worden doorgewinterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorgewinterd | werd doorgewinterd | werd doorgewinterd | werdt doorgewinterd | werd doorgewinterd | werden doorgewinterd | werden doorgewinterd | werden doorgewinterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorgewinterd worden | zult doorgewinterd worden | zult doorgewinterd worden | zult doorgewinterd worden | zal doorgewinterd worden | zullen doorgewinterd worden | zullen doorgewinterd worden | zullen doorgewinterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorgewinterd worden | zou doorgewinterd worden | zou/zoudt doorgewinterd worden | zoudt doorgewinterd worden | zou doorgewinterd worden | zouden doorgewinterd worden | zouden doorgewinterd worden | zouden doorgewinterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgewinterd | bent doorgewinterd | bent/is doorgewinterd | zijt doorgewinterd | is doorgewinterd | zijn doorgewinterd | zijn doorgewinterd | zijn doorgewinterd | |||
verleden (v.v.t.) | was doorgewinterd | was doorgewinterd | was doorgewinterd | waart doorgewinterd | was doorgewinterd | waren doorgewinterd | waren doorgewinterd | waren doorgewinterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgewinterd zijn | zult doorgewinterd zijn | zult doorgewinterd zijn | zult doorgewinterd zijn | zal doorgewinterd zijn | zullen doorgewinterd zijn | zullen doorgewinterd zijn | zullen doorgewinterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgewinterd zijn | zou doorgewinterd zijn | zou/zoudt doorgewinterd zijn | zoudt doorgewinterd zijn | zou doorgewinterd zijn | zouden doorgewinterd zijn | zouden doorgewinterd zijn | zouden doorgewinterd zijn |
aan de winter blootstellen
[bewerken]vervoeging van de bedrijvende vorm van doorwinteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorwinteren | te doorwinteren | ||||||||
toekomend | zullen doorwinteren | te zullen doorwinteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorwinterd | te hebben doorwinterd | ||||||||
toekomend | doorwinterd zullen hebben | doorwinterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorwinterend | doorwinterd | ev. doorwinter |
mv. verouderd doorwintert |
doorwintere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorwinter | doorwintert | doorwintert | doorwintert | doorwintert | doorwinteren | doorwinteren | doorwinteren | |||
verleden (o.v.t.) | doorwinterde | doorwinterde | doorwinterde | doorwinterde | doorwinterde | doorwinterden | doorwinterden | doorwinterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorwinteren | zult/zal doorwinteren | zult/zal doorwinteren | zult doorwinteren | zal doorwinteren | zullen doorwinteren | zullen doorwinteren | zullen doorwinteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorwinteren | zou doorwinteren | zou(dt) doorwinteren | zoudt doorwinteren | zou doorwinteren | zouden doorwinteren | zouden doorwinteren | zouden doorwinteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorwinterd | hebt doorwinterd | hebt/heeft doorwinterd | hebt doorwinterd | heeft doorwinterd | hebben doorwinterd | hebben doorwinterd | hebben doorwinterd | |||
verleden (v.v.t.) | had doorwinterd | had doorwinterd | had doorwinterd | hadt doorwinterd | had doorwinterd | hadden doorwinterd | hadden doorwinterd | hadden doorwinterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorwinterd hebben | zal/zult doorwinterd hebben | zult/zal doorwinterd hebben | zult doorwinterd hebben | zal doorwinterd hebben | zullen doorwinterd hebben | zullen doorwinterd hebben | zullen doorwinterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorwinterd hebben | zou doorwinterd hebben | zou/zoudt doorwinterd hebben | zoudt doorwinterd hebben | zou doorwinterd hebben | zouden doorwinterd hebben | zouden doorwinterd hebben | zouden doorwinterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorwinterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorwinterd | er is doorwinterd | |||||||||
verleden | er werd doorwinterd | er was doorwinterd | |||||||||
toekomend | er zal doorwinterd worden | er zal doorwinterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorwinterd worden | er zou doorwinterd zijn | |||||||||
lijdende vorm doorwinterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorwinterd worden | doorwinterd te worden | ||||||||
toekomend | doorwinterd zullen worden | doorwinterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorwinterd zijn | doorwinterd te zijn | ||||||||
toekomend | doorwinterd zullen zijn | doorwinterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorwinterd | wordt doorwinterd | wordt doorwinterd | wordt doorwinterd | wordt doorwinterd | worden doorwinterd | worden doorwinterd | worden doorwinterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorwinterd | werd doorwinterd | werd doorwinterd | werdt doorwinterd | werd doorwinterd | werden doorwinterd | werden doorwinterd | werden doorwinterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorwinterd worden | zult doorwinterd worden | zult doorwinterd worden | zult doorwinterd worden | zal doorwinterd worden | zullen doorwinterd worden | zullen doorwinterd worden | zullen doorwinterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorwinterd worden | zou doorwinterd worden | zou/zoudt doorwinterd worden | zoudt doorwinterd worden | zou doorwinterd worden | zouden doorwinterd worden | zouden doorwinterd worden | zouden doorwinterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorwinterd | bent doorwinterd | bent/is doorwinterd | zijt doorwinterd | is doorwinterd | zijn doorwinterd | zijn doorwinterd | zijn doorwinterd | |||
verleden (v.v.t.) | was doorwinterd | was doorwinterd | was doorwinterd | waart doorwinterd | was doorwinterd | waren doorwinterd | waren doorwinterd | waren doorwinterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorwinterd zijn | zult doorwinterd zijn | zult doorwinterd zijn | zult doorwinterd zijn | zal doorwinterd zijn | zullen doorwinterd zijn | zullen doorwinterd zijn | zullen doorwinterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorwinterd zijn | zou doorwinterd zijn | zou/zoudt doorwinterd zijn | zoudt doorwinterd zijn | zou doorwinterd zijn | zouden doorwinterd zijn | zouden doorwinterd zijn | zouden doorwinterd zijn |