winter door

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • win·ter door
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
doorwinteren

winter (...) door

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorwinteren
    • Ik winter door. 
  2. gebiedende wijs van doorwinteren
    • Winter door! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doorwinteren
    • Winter je door? 

Gangbaarheid