bannen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bannen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bannen			te bannen
	toekomend		zullen bannen			te zullen bannen
voltooid	tegenwoordig		hebben gebannen			te hebben gebannen
	toekomend		gebannen zullen hebben			gebannen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bannend		gebannen			ev. ban	mv. verouderd bant	banne
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ban	bant	bant	bant	bant	bannen	bannen	bannen
verleden (o.v.t.)	bande	bande	bande	bandet	bande	banden	banden	banden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bannen	zult/zal bannen	zult/zal bannen	zult bannen	zal bannen	zullen bannen	zullen bannen	zullen bannen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bannen	zou bannen	zou(dt) bannen	zoudt bannen	zou bannen	zouden bannen	zouden bannen	zouden bannen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gebannen	hebt gebannen	hebt/heeft gebannen	hebt gebannen	heeft gebannen	hebben gebannen	hebben gebannen	hebben gebannen
verleden (v.v.t.)	had gebannen	had gebannen	had gebannen	hadt gebannen	had gebannen	hadden gebannen	hadden gebannen	hadden gebannen
toekomend (v.t.t.t.)	zal gebannen hebben	zal/zult gebannen hebben	zult/zal gebannen hebben	zult gebannen hebben	zal gebannen hebben	zullen gebannen hebben	zullen gebannen hebben	zullen gebannen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gebannen hebben	zou gebannen hebben	zou/zoudt gebannen hebben	zoudt gebannen hebben	zou gebannen hebben	zouden gebannen hebben	zouden gebannen hebben	zouden gebannen hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gebannen worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gebannen				er is gebannen
verleden	er werd gebannen				er was gebannen
toekomend	er zal gebannen worden				er zal gebannen zijn
voorwaardelijk	er zou gebannen worden				er zou gebannen zijn
lijdende vorm gebannen worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gebannen worden			gebannen te worden
	toekomend		gebannen zullen worden			gebannen te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gebannen zijn			gebannen te zijn
	toekomend		gebannen zullen zijn			gebannen te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gebannen	wordt gebannen	wordt gebannen	wordt gebannen	wordt gebannen	worden gebannen	worden gebannen	worden gebannen
verleden (o.v.t.)	werd gebannen	werd gebannen	werd gebannen	werdt gebannen	werd gebannen	werden gebannen	werden gebannen	werden gebannen
toekomend (o.t.t.t.)	zal gebannen worden	zult gebannen worden	zult gebannen worden	zult gebannen worden	zal gebannen worden	zullen gebannen worden	zullen gebannen worden	zullen gebannen worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gebannen worden	zou gebannen worden	zou/zoudt gebannen worden	zoudt gebannen worden	zou gebannen worden	zouden gebannen worden	zouden gebannen worden	zouden gebannen worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gebannen	bent gebannen	bent/is gebannen	zijt gebannen	is gebannen	zijn gebannen	zijn gebannen	zijn gebannen
verleden (v.v.t.)	was gebannen	was gebannen	was gebannen	waart gebannen	was gebannen	waren gebannen	waren gebannen	waren gebannen
toekomend (v.t.t.t.)	zal gebannen zijn	zult gebannen zijn	zult gebannen zijn	zult gebannen zijn	zal gebannen zijn	zullen gebannen zijn	zullen gebannen zijn	zullen gebannen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gebannen zijn	zou gebannen zijn	zou/zoudt gebannen zijn	zoudt gebannen zijn	zou gebannen zijn	zouden gebannen zijn	zouden gebannen zijn	zouden gebannen zijn