Fisch

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Fisch
enkelvoud meervoud
nominatief der Fisch die Fische
genitief des Fisches
des Fischs
der Fische
datief dem Fisch den Fischen
accusatief den Fisch die Fische

Zelfstandig naamwoord

Fisch, m

  1. (dierkunde) vis
    «Fische atmen mit Kiemen und haben meist eine schuppige Haut.»
    Vissen ademen door hun kieuwen en hebben meestal een schilferige huid.
  2. (voeding) het vlees van de vis
    «Täglich bieten wir frischen Fisch, frische Muscheln und frische Meeresfrüchte in unserer Fischtheke an.»
    Elke dag bieden wij verse vis, verse mosselen en verse zeevruchten aan in onze visbalie.
  3. (astrologie) iemand die geboren is onder het astrologische teken van de Vissen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen


Nedersaksisch

Eigennaam

Fisch

  1. (sterrenbeeld) Vissen; sterrenbeeld van de dierenriem
Schrijfwijzen


Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Fisch
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief - - - der Fisch - - - - - -
datief - - - em Fisch - - - - - -
accusatief - - - der Fisch - - - - - -

Eigennaam

Fisch, m

  1. (sterrenbeeld) Vissen
  2. (astrologie) teken van de dierenriem Vissen (19 februari tot 20 maart)
Verwante begrippen
Dierkrees

Widder

Schtier

Zwilling

Grebs

Leeb

Blummefraa

Wog

Skorpion

Schitz

Schteebock

Wassermann

Fisch
Opmerkingen
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Fisch der Fisch Fisch
Fische
de Fisch
die Fische
datief me Fisch em Fisch Fisch
Fische
de Fisch
de Fische
accusatief en Fisch der Fisch Fisch
Fische
die Fisch
die Fische

Zelfstandig naamwoord

Fisch, m

  1. (dierkunde) vis, Pisces op Wikispecies
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
Opmerkingen