zus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zus | zussen |
verkleinwoord | zusje | zusjes |
Zelfstandig naamwoord
zus v
- (familie) een ander kind van dezelfde ouders van het vrouwelijk geslacht [2]
- Ik heb twee zussen en een broer.
Synoniemen
- zuster [1]
Antoniemen
Hyponiemen
Vertalingen
1. een ander kind van dezelfde ouders van het vrouwelijk geslacht
|
|
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: zo’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [3] [4]
Bijwoord
- zo, op zulke wijze [7]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord zus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zus" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[8] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ zus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "zus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Familie in het Nederlands
- Bijwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %