gedoe

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·doe
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van de stam van doen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gedoe -
verkleinwoord gedoetje gedoetjes

Zelfstandig naamwoord

gedoe o

  1. een geheel van omslachtigheden
    • Dat gedoe hangt me al tijden de keel uit. 
     De ouders hadden de kinderen van 10 en 12 na een hoop gedoe voor een halfjaar van school kunnen uitschrijven om gezamenlijk de PCT te lopen.[1]
Synoniemen
Hyponiemen


Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be