speeksel
Uiterlijk
- speek·sel
- van Middelnederlands speecsel, op te vatten als afgeleid van speek met het achtervoegsel -sel, in de betekenis van ‘mondvocht’ aangetroffen vanaf 1351 [1] [2] [3]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | speeksel | - |
| verkleinwoord | - | - |
het speeksel o
- vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren
- Speeksel wordt gemaakt in de speekselklieren.
- De jongens stonden tot het uiterste gespannen in rijen achter elkaar en slikten met moeite hun speeksel weg. [4]
1. vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren
- Het woord speeksel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "speeksel" herkend door:
| 100 % | van de Nederlanders; |
| 99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ speeksel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "speeksel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Lemaitre, Pierre"Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 15
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -sel in het Nederlands
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %