Naar inhoud springen

speeksel

Uit WikiWoordenboek
  • speek·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord speeksel -
verkleinwoord - -

hetspeekselo

  1. vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren
    • Speeksel wordt gemaakt in de speekselklieren. 
    • De jongens stonden tot het uiterste gespannen in rijen achter elkaar en slikten met moeite hun speeksel weg. [4] 
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]