Naar inhoud springen

welbevinden

Uit WikiWoordenboek
  • wel·be·vin·den
enkelvoud meervoud
naamwoord welbevinden
verkleinwoord

het welbevindeno

  1. een staat van goede lichamelijke en geestelijke gezondheid
     De vorsers stelden vast dat degene die meer rust verlangt, minder goed scoort in het persoonlijk welbevinden. Een ’blikseminslag’ in hun leven – een doorgemaakte ernstige ziekte, een andere schokkende ervaring – doet mensen veranderen: 53 procent wil het liefst in de natuur zijn, 52,1 procent hunkert naar alleen zijn, ruim 40 procent herstelt van een ’trauma’ door naar muziek te luisteren of juist door niets te doen.[2]
     Onderzoek van de Universiteit Twente wees uit dat de Geluksroute in Almelo leidde tot minder medicijngebruik en artsenbezoek bij een kwart van de deelnemers. Daarnaast ervoeren zeven op de tien deelnemers meer plezier in hun leven en nam het welbevinden bij alle deelnemers met 40 procent toe.[3]
  2. (formeel) goedkeuring; impliciete of stilzwijgende toestemming
     Ik ga daar, met uw welbevinden, nog even dieper op in.[4]
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. René Steenhorst
    “ (18 december 2017), de Telegraaf
  3. “ (27 juli 2017), de Telegraaf
  4. Bronlink geraadpleegd op 21 december 2024 Weblink bron Gearchiveerde versie
    Tom Raes
    “De makers van 'Bestemming X' willen bij gebrek aan een mol vooral zélf erg graag de saboteurs zijn” (21 februari 2023), Humo
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be