uitzwavelen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitzwavelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitzwavelen | uit te zwavelen | ||||||||
toekomend | zullen uitzwavelen uit zullen zwavelen |
te zullen uitzwavelen uit te zullen zwavelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgezwaveld | te hebben uitgezwaveld | ||||||||
toekomend | uitgezwaveld zullen hebben | uitgezwaveld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitzwavelend | uitgezwaveld | ev. zwavel uit |
mv. verouderd zwavelt uit |
zwavele uit (bijzin) uitzwavele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | zwavel uit | zwavelt uit | zwavelt uit | zwavelt uit | zwavelt uit | zwavelen uit | zwavelen uit | zwavelen uit | |||
verleden (o.v.t.) | zwavelde uit | zwavelde uit | zwavelde uit | zwavelde uit | zwavelde uit | zwavelden uit | zwavelden uit | zwavelden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitzwavelen | zult/zal uitzwavelen | zult/zal uitzwavelen | zult uitzwavelen | zal uitzwavelen | zullen uitzwavelen | zullen uitzwavelen | zullen uitzwavelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitzwavelen | zou uitzwavelen | zou(dt) uitzwavelen | zoudt uitzwavelen | zou uitzwavelen | zouden uitzwavelen | zouden uitzwavelen | zouden uitzwavelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitzwavel | uitzwavelt | uitzwavelt | uitzwavelt | uitzwavelt | uitzwavelen | uitzwavelen | uitzwavelen | |||
verleden (o.v.t.) | uitzwavelde | uitzwavelde | uitzwavelde | uitzwavelde | uitzwavelde | uitzwavelden | uitzwavelden | uitzwavelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitzwavelen uit zal zwavelen |
zult/zal uitzwavelen uit zult/zal zwavelen |
zult/zal uitzwavelen uit zult/zal zwavelen |
zult uitzwavelen uit zult zwavelen |
zal uitzwavelen uit zal zwavelen |
zullen uitzwavelen uit zullen zwavelen |
zullen uitzwavelen uit zullen zwavelen |
zullen uitzwavelen uit zullen zwavelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitzwavelen uit zou zwavelen |
zou uitzwavelen uit zou zwavelen |
zou(dt) uitzwavelen uit zou(dt) zwavelen |
zoudt uitzwavelen uit zoudt zwavelen |
zou uitzwavelen uit zou zwavelen |
zouden uitzwavelen uit zouden zwavelen |
zouden uitzwavelen uit zouden zwavelen |
zouden uitzwavelen uit zouden zwavelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgezwaveld | hebt uitgezwaveld | hebt/heeft uitgezwaveld | hebt uitgezwaveld | heeft uitgezwaveld | hebben uitgezwaveld | hebben uitgezwaveld | hebben uitgezwaveld | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgezwaveld | had uitgezwaveld | had uitgezwaveld | hadt uitgezwaveld | had uitgezwaveld | hadden uitgezwaveld | hadden uitgezwaveld | hadden uitgezwaveld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgezwaveld hebben | zal/zult uitgezwaveld hebben | zult/zal uitgezwaveld hebben | zult uitgezwaveld hebben | zal uitgezwaveld hebben | zullen uitgezwaveld hebben | zullen uitgezwaveld hebben | zullen uitgezwaveld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgezwaveld hebben | zou uitgezwaveld hebben | zou/zoudt uitgezwaveld hebben | zoudt uitgezwaveld hebben | zou uitgezwaveld hebben | zouden uitgezwaveld hebben | zouden uitgezwaveld hebben | zouden uitgezwaveld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgezwaveld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgezwaveld | er is uitgezwaveld | |||||||||
verleden | er werd uitgezwaveld | er was uitgezwaveld | |||||||||
toekomend | er zal uitgezwaveld worden | er zal uitgezwaveld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgezwaveld worden | er zou uitgezwaveld zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgezwaveld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgezwaveld worden | uitgezwaveld te worden | ||||||||
toekomend | uitgezwaveld zullen worden | uitgezwaveld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgezwaveld zijn | uitgezwaveld te zijn | ||||||||
toekomend | uitgezwaveld zullen zijn | uitgezwaveld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgezwaveld | wordt uitgezwaveld | wordt uitgezwaveld | wordt uitgezwaveld | wordt uitgezwaveld | worden uitgezwaveld | worden uitgezwaveld | worden uitgezwaveld | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgezwaveld | werd uitgezwaveld | werd uitgezwaveld | werdt uitgezwaveld | werd uitgezwaveld | werden uitgezwaveld | werden uitgezwaveld | werden uitgezwaveld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgezwaveld worden | zult uitgezwaveld worden | zult uitgezwaveld worden | zult uitgezwaveld worden | zal uitgezwaveld worden | zullen uitgezwaveld worden | zullen uitgezwaveld worden | zullen uitgezwaveld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgezwaveld worden | zou uitgezwaveld worden | zou/zoudt uitgezwaveld worden | zoudt uitgezwaveld worden | zou uitgezwaveld worden | zouden uitgezwaveld worden | zouden uitgezwaveld worden | zouden uitgezwaveld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgezwaveld | bent uitgezwaveld | bent/is uitgezwaveld | zijt uitgezwaveld | is uitgezwaveld | zijn uitgezwaveld | zijn uitgezwaveld | zijn uitgezwaveld | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgezwaveld | was uitgezwaveld | was uitgezwaveld | waart uitgezwaveld | was uitgezwaveld | waren uitgezwaveld | waren uitgezwaveld | waren uitgezwaveld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgezwaveld zijn | zult uitgezwaveld zijn | zult uitgezwaveld zijn | zult uitgezwaveld zijn | zal uitgezwaveld zijn | zullen uitgezwaveld zijn | zullen uitgezwaveld zijn | zullen uitgezwaveld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgezwaveld zijn | zou uitgezwaveld zijn | zou/zoudt uitgezwaveld zijn | zoudt uitgezwaveld zijn | zou uitgezwaveld zijn | zouden uitgezwaveld zijn | zouden uitgezwaveld zijn | zouden uitgezwaveld zijn |