spenderen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van spenderen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		spenderen			te spenderen
	toekomend		zullen spenderen			te zullen spenderen
voltooid	tegenwoordig		hebben gespendeerd			te hebben gespendeerd
	toekomend		gespendeerd zullen hebben			gespendeerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	spenderend		gespendeerd			ev. spendeer	mv. verouderd spendeert	spendere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	spendeer	spendeert	spendeert	spendeert	spendeert	spenderen	spenderen	spenderen
verleden (o.v.t.)	spendeerde	spendeerde	spendeerde	spendeerde	spendeerde	spendeerden	spendeerden	spendeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal spenderen	zult/zal spenderen	zult/zal spenderen	zult spenderen	zal spenderen	zullen spenderen	zullen spenderen	zullen spenderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou spenderen	zou spenderen	zou(dt) spenderen	zoudt spenderen	zou spenderen	zouden spenderen	zouden spenderen	zouden spenderen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gespendeerd	hebt gespendeerd	hebt/heeft gespendeerd	hebt gespendeerd	heeft gespendeerd	hebben gespendeerd	hebben gespendeerd	hebben gespendeerd
verleden (v.v.t.)	had gespendeerd	had gespendeerd	had gespendeerd	hadt gespendeerd	had gespendeerd	hadden gespendeerd	hadden gespendeerd	hadden gespendeerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gespendeerd hebben	zal/zult gespendeerd hebben	zult/zal gespendeerd hebben	zult gespendeerd hebben	zal gespendeerd hebben	zullen gespendeerd hebben	zullen gespendeerd hebben	zullen gespendeerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gespendeerd hebben	zou gespendeerd hebben	zou/zoudt gespendeerd hebben	zoudt gespendeerd hebben	zou gespendeerd hebben	zouden gespendeerd hebben	zouden gespendeerd hebben	zouden gespendeerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gespendeerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gespendeerd				er is gespendeerd
verleden	er werd gespendeerd				er was gespendeerd
toekomend	er zal gespendeerd worden				er zal gespendeerd zijn
voorwaardelijk	er zou gespendeerd worden				er zou gespendeerd zijn
lijdende vorm gespendeerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gespendeerd worden			gespendeerd te worden
	toekomend		gespendeerd zullen worden			gespendeerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gespendeerd zijn			gespendeerd te zijn
	toekomend		gespendeerd zullen zijn			gespendeerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt gespendeerd	—	—	worden gespendeerd
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd gespendeerd	—	—	werden gespendeerd
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gespendeerd worden	—	—	zullen gespendeerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gespendeerd worden	—	—	zouden gespendeerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is gespendeerd	—	—	zijn gespendeerd
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was gespendeerd	—	—	waren gespendeerd
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gespendeerd zijn	—	—	zullen gespendeerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gespendeerd zijn	—	—	zouden gespendeerd zijn