schep
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- schep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schep | scheppen |
verkleinwoord | schepje | schepjes |
Zelfstandig naamwoord
schep
- m, v: (gereedschap) lepelvormig werktuig waarmee een hoeveelheid vast materiaal verplaatst kan worden
- Hij pakte een schep en haalde wat kolen uit het hok.
- m: de hoeveelheid materiaal die men met #1 verplaatst
- Hij deed twee scheppen suiker in de koffie.
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. werktuig
Werkwoord
vervoeging van |
---|
scheppen |
schep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scheppen
- Ik schep.
- gebiedende wijs van scheppen
- Schep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scheppen
- Schep je?
Gangbaarheid
- Het woord schep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "schep" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ schep op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Gereedschap in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %