positioneren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van positioneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | positioneren | te positioneren | ||||||||
toekomend | zullen positioneren | te zullen positioneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepositioneerd | te hebben gepositioneerd | ||||||||
toekomend | gepositioneerd zullen hebben | gepositioneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
positionerend | gepositioneerd | ev. positioneer | mv. verouderd positioneert | positionere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | positioneer | positioneert | positioneert | positioneert | positioneert | positioneren | positioneren | positioneren | |||
verleden (o.v.t.) | positioneerde | positioneerde | positioneerde | positioneerde | positioneerde | positioneerden | positioneerden | positioneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal positioneren | zult/zal positioneren | zult/zal positioneren | zult positioneren | zal positioneren | zullen positioneren | zullen positioneren | zullen positioneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou positioneren | zou positioneren | zou(dt) positioneren | zoudt positioneren | zou positioneren | zouden positioneren | zouden positioneren | zouden positioneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepositioneerd | hebt gepositioneerd | hebt/heeft gepositioneerd | hebt gepositioneerd | heeft gepositioneerd | hebben gepositioneerd | hebben gepositioneerd | hebben gepositioneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepositioneerd | had gepositioneerd | had gepositioneerd | hadt gepositioneerd | had gepositioneerd | hadden gepositioneerd | hadden gepositioneerd | hadden gepositioneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepositioneerd hebben | zal/zult gepositioneerd hebben | zult/zal gepositioneerd hebben | zult gepositioneerd hebben | zal gepositioneerd hebben | zullen gepositioneerd hebben | zullen gepositioneerd hebben | zullen gepositioneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepositioneerd hebben | zou gepositioneerd hebben | zou/zoudt gepositioneerd hebben | zoudt gepositioneerd hebben | zou gepositioneerd hebben | zouden gepositioneerd hebben | zouden gepositioneerd hebben | zouden gepositioneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepositioneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepositioneerd | er is gepositioneerd | |||||||||
verleden | er werd gepositioneerd | er was gepositioneerd | |||||||||
toekomend | er zal gepositioneerd worden | er zal gepositioneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepositioneerd worden | er zou gepositioneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepositioneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepositioneerd worden | gepositioneerd te worden | ||||||||
toekomend | gepositioneerd zullen worden | gepositioneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepositioneerd zijn | gepositioneerd te zijn | ||||||||
toekomend | gepositioneerd zullen zijn | gepositioneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepositioneerd | wordt gepositioneerd | wordt gepositioneerd | wordt gepositioneerd | wordt gepositioneerd | worden gepositioneerd | worden gepositioneerd | worden gepositioneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepositioneerd | werd gepositioneerd | werd gepositioneerd | werdt gepositioneerd | werd gepositioneerd | werden gepositioneerd | werden gepositioneerd | werden gepositioneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepositioneerd worden | zult gepositioneerd worden | zult gepositioneerd worden | zult gepositioneerd worden | zal gepositioneerd worden | zullen gepositioneerd worden | zullen gepositioneerd worden | zullen gepositioneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepositioneerd worden | zou gepositioneerd worden | zou/zoudt gepositioneerd worden | zoudt gepositioneerd worden | zou gepositioneerd worden | zouden gepositioneerd worden | zouden gepositioneerd worden | zouden gepositioneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepositioneerd | bent gepositioneerd | bent/is gepositioneerd | zijt gepositioneerd | is gepositioneerd | zijn gepositioneerd | zijn gepositioneerd | zijn gepositioneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepositioneerd | was gepositioneerd | was gepositioneerd | waart gepositioneerd | was gepositioneerd | waren gepositioneerd | waren gepositioneerd | waren gepositioneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepositioneerd zijn | zult gepositioneerd zijn | zult gepositioneerd zijn | zult gepositioneerd zijn | zal gepositioneerd zijn | zullen gepositioneerd zijn | zullen gepositioneerd zijn | zullen gepositioneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepositioneerd zijn | zou gepositioneerd zijn | zou/zoudt gepositioneerd zijn | zoudt gepositioneerd zijn | zou gepositioneerd zijn | zouden gepositioneerd zijn | zouden gepositioneerd zijn | zouden gepositioneerd zijn |