portioneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van portioneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | portioneren | te portioneren | ||||||||
toekomend | zullen portioneren | te zullen portioneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geportioneerd | te hebben geportioneerd | ||||||||
toekomend | geportioneerd zullen hebben | geportioneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
portionerend | geportioneerd | ev. portioneer |
mv. verouderd portioneert |
portionere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | portioneer | portioneert | portioneert | portioneert | portioneert | portioneren | portioneren | portioneren | |||
verleden (o.v.t.) | portioneerde | portioneerde | portioneerde | portioneerde | portioneerde | portioneerden | portioneerden | portioneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal portioneren | zult/zal portioneren | zult/zal portioneren | zult portioneren | zal portioneren | zullen portioneren | zullen portioneren | zullen portioneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou portioneren | zou portioneren | zou(dt) portioneren | zoudt portioneren | zou portioneren | zouden portioneren | zouden portioneren | zouden portioneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geportioneerd | hebt geportioneerd | hebt/heeft geportioneerd | hebt geportioneerd | heeft geportioneerd | hebben geportioneerd | hebben geportioneerd | hebben geportioneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geportioneerd | had geportioneerd | had geportioneerd | hadt geportioneerd | had geportioneerd | hadden geportioneerd | hadden geportioneerd | hadden geportioneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geportioneerd hebben | zal/zult geportioneerd hebben | zult/zal geportioneerd hebben | zult geportioneerd hebben | zal geportioneerd hebben | zullen geportioneerd hebben | zullen geportioneerd hebben | zullen geportioneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geportioneerd hebben | zou geportioneerd hebben | zou/zoudt geportioneerd hebben | zoudt geportioneerd hebben | zou geportioneerd hebben | zouden geportioneerd hebben | zouden geportioneerd hebben | zouden geportioneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geportioneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geportioneerd | er is geportioneerd | |||||||||
verleden | er werd geportioneerd | er was geportioneerd | |||||||||
toekomend | er zal geportioneerd worden | er zal geportioneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geportioneerd worden | er zou geportioneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geportioneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geportioneerd worden | geportioneerd te worden | ||||||||
toekomend | geportioneerd zullen worden | geportioneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geportioneerd zijn | geportioneerd te zijn | ||||||||
toekomend | geportioneerd zullen zijn | geportioneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geportioneerd | wordt geportioneerd | wordt geportioneerd | wordt geportioneerd | wordt geportioneerd | worden geportioneerd | worden geportioneerd | worden geportioneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geportioneerd | werd geportioneerd | werd geportioneerd | werdt geportioneerd | werd geportioneerd | werden geportioneerd | werden geportioneerd | werden geportioneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geportioneerd worden | zult geportioneerd worden | zult geportioneerd worden | zult geportioneerd worden | zal geportioneerd worden | zullen geportioneerd worden | zullen geportioneerd worden | zullen geportioneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geportioneerd worden | zou geportioneerd worden | zou/zoudt geportioneerd worden | zoudt geportioneerd worden | zou geportioneerd worden | zouden geportioneerd worden | zouden geportioneerd worden | zouden geportioneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geportioneerd | bent geportioneerd | bent/is geportioneerd | zijt geportioneerd | is geportioneerd | zijn geportioneerd | zijn geportioneerd | zijn geportioneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geportioneerd | was geportioneerd | was geportioneerd | waart geportioneerd | was geportioneerd | waren geportioneerd | waren geportioneerd | waren geportioneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geportioneerd zijn | zult geportioneerd zijn | zult geportioneerd zijn | zult geportioneerd zijn | zal geportioneerd zijn | zullen geportioneerd zijn | zullen geportioneerd zijn | zullen geportioneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geportioneerd zijn | zou geportioneerd zijn | zou/zoudt geportioneerd zijn | zoudt geportioneerd zijn | zou geportioneerd zijn | zouden geportioneerd zijn | zouden geportioneerd zijn | zouden geportioneerd zijn |