Naar inhoud springen

ook

Uit WikiWoordenboek
  • ook
  • In de betekenis van ‘bijwoord van modaliteit: bovendien’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1001 [1]
Middelnederlands: ooc
Oudnederlands: ōk, ouk
Germaans: *auk
Indo-Europees: *aug-
  • Verwant in Germaans:
West: Angelsaksisch: ēac, Duits: auch, (Oudhoogduits: ouh), Fries: ek (Oudfries: āk), Limburgs: ouch
Noord: Zweeds: och, Deens/Noors/IJslands/Faeröers: og, (Oudnoords: auk, ok)
Oost: Gotisch: auk
  • Verwant in andere Indo-Europese talen:
Latijn: augere, 1. pers. enk augeo "toenemen"
Grieks: αυξάνω, αυξω "toenemen"
Litouws: áugti "groeien"

ook

  1. daarnaast; verder; tevens
    • Ook de brandweer was naar het ongeluk toegekomen. 
  2. net als de anderen
     Na een gigantische knal vlak boven ons hoofd stonden de stoere jonge gasten binnen tien seconden ook binnen.[3]
  • In een gewone zinsvolgorde is niet altijd duidelijk op welk zinsdeel "ook" betrekking heeft en moet dit uit de context worden afgeleid. Het kan ook worden aangegeven met een klemtoon:
    • Zijn vrienden gingen eikels zoeken. Híj liep ook door het bos. (Hij ook, net als zijn vrienden)
    • Hij had te voet de bosrand bereikt. Hij líép ook door het bos. (Ook lopend, net als daarvoor)
    • Hij wandelde eerst eens om het bos heen. Hij liep ook dóór het bos. (Niet alleen er omheen)
    • Hij wandelde over de velden. Hij liep ook door het bós. (Niet alleen over de velden)
  • Wie er de nadruk op wil vestigen een verschil met mogelijke verwachtingen, spreekt "ook" met extra klemtoon uit, dit kan schriftelijk met klemtoontekens worden weergegeven als "óók". Het is ook mogelijk de zin in dat geval met "ook" te beginnen: "Ook gij, Brutus?" kan meer hedendaags worden weergegeven als "Brutus, jij óók?".
  • ook al
  • ook maar
zelfs niet dat weinige
Hij verliet het land zonder ook maar een keer terug te komen. (Hij kwam dus nul keer terug)
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


ook

  1. (anatomie) voet